Geleidingsslechthorendheid
Geleidingsslechthorendheid
In het oor wordt de geleiding van lucht via een mechanische aaneenschakeling (trommelvlies, gehoorbeentjes en labyrint) in actiemogelijkheden van de zenuwvezels omgezet. Deze gebeurtenis wordt transductie genoemd. Bij geleidingsslechthorendheid is deze verbinding verstoord en het gehoorvermogen wordt in dit geval beperkt.
Op deze pagina staat de belangrijkste informatie die u moet weten over geleidingsslechthorendheid. We informeren u hier over de oorzaken, de symptomen, de diagnose door de arts en de mogelijke vormen van behandeling. Voor vragen staan onze hoortoestellen-experts telefonisch voor u klaar. Bel ons gerust op!
- Oorzaken
- Symptomen
- Diagnose
- Behandeling
Oorzaken
Oorzaken van deze verhindering kunnen in de buitenste gehoorgang of in het middenoorgebied liggen. De achterliggende mechanismes kunnen veelzijdig zijn. Mogelijke oorzaken zijn ziektebeelden zoals otosclerose, een cholesteatoom of ontstekingsgevallen, die met een middenooruitstorting of littekenvorming samengaan. Ook ontstaat vaak een verhindering van de geleiding door een oorsmeerprop, een ander vreemd voorwerp of een otitis externa (ontsteking in de gehoorgang). Na een ongeluk kan het ook om een fractuur van het rotsbeen gaan.
Symptomen
Al het dagelijks geluid wordt bij dit soort gehoorverlies zachter waargenomen. Gesprekken kosten meer inspanning. De kwaliteit van gesprekken is hoe dan ook niet beslissend, zowel hoge als diepe tonen worden verminderd waargenomen. De betroffen personen beschrijven vaak het gevoel door “watten te horen” of “oordopjes te dragen”.
Diagnose
Voor de diagnosestelling van geleidingsslechthorendheid zijn er verschillende mogelijkheden om dit gehoorverlies tegen te gaan. Door middel van een otoscopie kunnen verwondingen aan het trommelvlies, rommel in de gehoorgang (zoals oorsmeer) en ook een middenooruitstorting uitgesloten worden.
Bij een Webertest wordt het slechthorende oor gelateraliseerd – wat betekent dat de toon luider wordt waargenomen. Bij deze proef wordt een gespannen stemvork op de kruin gezet – de toon moet zo in beide oren net zo luid waargenomen worden.
De Rinne-proef valt negatief uit en is dus pathologisch. De Rinne-proef wijst op een storing van de geleiding. Bij deze proef wordt een gespannen stemvork op de bolling achter het oor geplaatst en er wordt gewacht tot er geen toon meer kan worden waargenomen. Daarna wordt de nog vibrerende stemvork voor het oor geleid en zo moet de toon weer door luchtgeleiding waargenomen worden. Is dit niet het geval, dan wordt van een negatieve Rinne-proef gesproken.
Door middel van een tympanogram kan er een uitsluitsel worden gemaakt over de beweeglijkheid van het trommelvlies. Als er in het middenoor sprake is van gelijke druk als in de buitenste gehoorgang, vibreert het trommelvlies normaal. Door deze proef kan een verhoogde druk (zoals bijv. trommeluitstorting) of een verminderde druk (bij ventilatiestoring) in de trommelholte gediagnostiseerd worden. Hierdoor kan de oorzaak van de geleidingsslechthorendheid duidelijk aangewezen worden.
Bij een gehoorbarrière-audiogram (subjectieve hoortest) kan een onderscheid worden gemaakt tussen een verstoring van de botten- en de luchtgeleiding. Zo kan een geluidsgeleidings- van een geluidswaarnemingsslechthorendheid onderscheiden worden. De luchtgeleidingscurve ligt hier duidelijk bij hogere decibelwaarden dan die van de bottengeleiding. Er is dus duidelijk harder geluid nodig om een met bottengeleiding vergelijkbare waarneming te bereiken. Het geluid geleidt slechter over de luchtweg.
Behandeling
Afhankelijk van de oorzaak van de beperking is de therapie voor geluidsgeleidingsslechthorendheid simpel of gecompliceerd. Een beperking die veroorzaakt is door oorsmeer kan snel en zonder hoge kosten opgelost worden. Ook een ventilatiestoring van de tuba auditiva kan snel medisch opgelost worden, bijvoorbeeld door het gebruik van een oplossende neusspray.
Bij een trommeluitstorting kan ontlast worden door een kleine snee in het trommelvlies te maken (paracentese). Hierdoor kan de afscheiding wegvloeien en is de slechthorendheid verholpen. De snede geneest vanzelf. Als zo´n uitstorting vaker voorkomt – vooral bij kinderen – kan een zogenaamd buisje worden aangebracht. Deze houdt de snede open en voorkomt zo verdere ontstekingen en daarmee verbonden uitstortingen.
Indien dit soort gehoorverlies ernstigere oorzaken heeft, zoals bijvoorbeeld een otosclerose of een ontstekingsproces, die tot een verstoring van het gehoorbeentje leiden, moet aan grootscheepsere therapieën gedacht worden. Door moderne operatiemethodes is het toch mogelijk de gehoorbeentjes of delen daarvan te verplaatsen. Ook hoortoestellen worden bij geluidsgeleidingsslechthorendheid ingezet en helpen het gehoorvermogen te herstellen.